Samenvatting arrest Van Kempen en Begeer/Blankenstein en Tiethoff.
Onderwerp: Het bestuur van de failliete boedel
Inzake: Niet te scheiden boedel twee failliete vennootschappen. Gezamenlijke verificatievergadering
Vindplaats: Bundel blz. 346; HR 25-09-1987. NJ 1988, 136.
Feiten: VKB en Furness zijn schuldeisers. Door aandeelhouder en bestuurders zijn van 2 failliete ondernemingen (DCW en Zilfa) de boedels feitelijk samengevoegd. De schuldeisers willen dat de boedels worden gescheiden. De curatoren hebben dat niet gedaan en de schuldeisers vragen de rechter-commissaris de curatoren te bevelen tot scheiding van de boedels over te gaan. De rechter-commissaris geeft een afwijzende beschikking en de schuldeisers vragen de rechtbank de beschikking van de rechter-commissaris te vernietigen en de scheiding van de boedels te bevelen
Rechtbank: In een geval dat twee failliete boedels zijn samengevoegd behoren de curatoren de dientengevolge door hen aangetroffen ene boedel te scheiden, maar dat geldt niet indien zodanige scheiding niet mogelijk is. In het onderhavige geval valt de boedel niet meer te scheiden, want DCW is een lege vennootschap geworden en is voor het overige in Zilfa opgegaan. Er mag ook geen scheiding worden gemaakt tussen de schuldeisers van de ene en de andere vennootschap. De schuldeisers in de beide vennootschappen zijn gerechtigd tot de activa van de ene boedel. De schuldeisers gaan in cassatie
Rechtsvraag: Is de overweging van de rechtbank juist als zou “ook geen scheiding mogen worden gemaakt tussen de schuldeisers van de ene en de andere vennootschap”?
Hoge Raad: Deze overweging heeft tot uitgangspunt dat de door de curatoren aangetroffen activa niet zijn te scheiden in activa van DCW en activa van Zilfa (deze overweging kan niet los worden gezien van de vaststelling dat in de faillissementen van DCW en Zilfa afzonderlijke verificatievergaderingen zijn gehouden). Dit oordeel sluit in dat in deze situatie de alleen in het faillissement van DCW en de alleen in het faillissement van Zilfa geverifieerde schuldeisers zonder meer voor een uitkering uit de ene boedel in aanmerking kunnen komen.
Dat oordeel komt daarmee in strijd met het stelsel van de Fw zoals neergelegd in de artt. 115, 116, 19 en 122. Volgens dat stelsel zijn alle schuldeisers voor wie de failliete boedel tot verhaal strekt, bevoegd de juistheid van de vordering van een andere schuldeiser, de beweerde voorrang of het beweerde recht van terughouding te betwisten of zich bij de betwisting van de curator aan te sluiten. Dit brengt mee dat in het door de rechtbank aanwezig geachte geval van één boedel slechts als geverifieerde vorderingen kunnen gelden vorderingen die geverifieerd zijn op een in beide faillissementen tezamen gehouden verificatievergadering waaromtrent alle bekende schuldeisers van beide vennootschappen door de curatoren schriftelijk zijn verwittigd en waar die crediteuren de in de art. 116 2e zin en 119 lid 1 2e zin bedoelde bevoegdheden hebben kunnen uitoefenen.