Bloemsma – Staat. HR 17-04-1959. NJ 1961, 573

Arrest: Bloemsma – De Staat.

Onderwerp: Het bestuur van de failliete boedel.

Inzake: Taak van de rechter-commissaris => hij is niet aansprakelijk uit onrechtmatige daad bij niet goed vervullen.

Vindplaats: NJ 1961, 573

Feiten: Een curator, mr Reuser, wordt ervan beschuldigd niet goed de gelden van een gefailleerde te hebben belegd. Hij wordt beschuldigd van verduistering. Mr Bloemsma is de nieuwe curator van de gefailleerde en hij stelt dat de rechter-commissaris niet zijn verplichting is nagekomen om de oude curator te controleren. Hij zegt dat de rechter-commissaris een staatsorgaan is en stelt de staat aansprakelijk voor de door de boedel geleden schade.

Rechtsgang: Het Hof verwerpt de stelling dat de rechter-commissaris een staatsorgaan is.

Rechtsvraag: Is de rechter-commissaris in zijn hoedanigheid van toezichthouder op de werkzaamheden van een faillissements-curator een staatsorgaan; zo ja: is de staat aansprakelijk voor de schade die de boedel heeft geleden doordat de rechter-commissaris zijn toezichthoudende taak niet naar behoren heeft vervuld?

HR: De vordering is gegrond op de stelling dat de rechter-commissaris in het faillissement ingevolge art. 64 F verplicht was na te gaan of de curator de artt. 102 lid 2 en 103 F naleefde, dat de RC zijn verplichting niet is nagekomen  en zich met de wijze waarop de curator het bedrag belegde niet heeft ingelaten

Art. 69 in verband met art. 102 lid 2 F opent voor de schuldeisers, voor de gefailleerde zelf en voor de commissie uit de schuldeisers de mogelijkheid aan de RC en beschikking te vragen waarbij de curator wordt bevolen om gelden ten name van de boedel te beleggen. Zou de RC nalaten op een dergelijke beschikking (toewijzend danwel afwijzend) te geven, dan wijzen de artt. 844 e.v. Rv de weg waarlangs de verzoekers de uit zulk een houding van de RC voortvloeiende schade zouden kunnen verhalen

Gelet op deze artikelen is het weinig aannemelijk dat belanghebbenden bij de failliete boedel de RC ingevolge 1401 BW (=6:162) in een gewone procedure zouden kunnen betrekken in geval hij, zonder dat van een verzoek als bovenbedoeld sprake was, zou hebben verzuimd toe te zien dat de curator diens plicht nakwam tot het beleggen  van gelden (…)

Dat veeleer aannemelijk is dat art. 64 F, als taak van de RC aanwijzende het houden van toezicht op het beheer en de vereffening van de failliete boedel, niet bedoelt daarmee op de RC tegenover de belanghebbenden bij de boedel een rechtsplicht te leggen over het enkele niet-vervullen waarvan zij zich jegens hem of jegens de staat of jegens beiden bij wege van een vordering uit art. 6:162 zouden kunnen beklagen.

Scroll naar boven